'Prins der Poëten', met deze woorden werd Joost
van den Vondel door kunstenaars en dichters gelauwerd toen
hij 65 jaar oud was. Joost van den Vondel wordt ook heden
ten dage nog steeds beschouwd als één van de
grootste dichters die Nederland heeft voort gebracht.
Joost van den Vondel is geboren op 17 november 1587 te
Keulen als het tweede kind in wat uiteindelijk een kroostrijk
gezin zou zijn. Zijn ouders waren "doopsgezinden"
en weken van Antwerpen uit vanwege hun geloof. In 1595 verlieten
ze Keulen, waarschijnlijk wederom vanwege hun geloof, om zich
te vestigen in Nederland. Na eerst gewoond te hebben in Utrecht,
vestigde het gezin zich in 1597 in Amsterdam. Vader Joost
was er 'coopman van syde' - de voornaamste branche hierin
waren kousen. Na de dood van zijn vader zette zijn moeder
de zaak verder, Joost werd spoedig compagnon. In 1610 huwde
hij Maeyken de Wolff. Maeyken (of Maria) deed wat men noemde
de nering, de kousenwinkel, en haar man wijdde zich aan de
dichtkunst. Het huwelijk van Joost en Maeyken werd gezegend
met kinderen. In 1612 werd ze de ouders van een zoon die ze
ook Joost noemden; vervolgens kwamen Anna, Sara en Constantijn.
Joost bekwaamde zich door Latijn te leren. Hij maakte vele
gedichten en toneelstukken. Hij trad toe tot de meer gematigde
doopsgezinde 'waterlanders', bij wie hij in 1616 diaken werd
(tot 1620). Een periode van leed werd Joost niet gespaard.
De dood van de zuigeling Constantijn en zijn achtjarige dochtertje
Saartje deden hem veel pijn. Het overlijden van zijn echtgenote
in 1635 zorgde ervoor dat hij zo moedeloos werd, dat hij de
kracht niet meer had om een groots aangevat eposwerk, over
Constantijn de Grote, te voltooien. Na de dood van zijn moeder
in 1637 begon hij openlijk aan de godsdienst te twijfelen.
In 1641 ging hij over naar de Rooms Katholieke kerk. Op 5
februari 1679 overleed `'S Lants outste en grootste poeet',
zoals op de begrafenispenning vermeld staat, in de leeftijd
van 91 jaar.
Joost van den Vondel
1587-1679